Lange tanden

20 Februari 2011



Toen ik een kwart eeuw geleden in Amsterdam aanbelandde zag het straatbeeld er anders uit. Je had wel wat Chinezen en Surinamers en een enkele verdwaalde Ghanees, maar dat was het een beetje. Voor de rest zag ik enkel oer-Nederlanders. Ze maakten veel indruk op me.

Ze waren stuk voor stuk enorm lang. Als ik bezoek kreeg liet ik ze snel zitten. Anders was het onmogelijk converseren zonder vreselijke nekpijnen na afloop, van dat zolang naar boven moeten kijken. Ze liepen in vale t-shirts en sandalen, dezelfde voor man en vrouw, en niet zelden hadden ze daarin hun sokken nog aan. Een detail voor u, een onmogelijkheid voor mij, een Française. Het verschil tussen de Nederlandse mannetjes en vrouwtjes is mij sowieso jaren onduidelijk gebleven – ik vond ze eender lijkend. Zelfde grootte, zelfde bouw van het lichaam: de mannen met brede heupen, de vrouwen met een platte borstkast, mannen met flinke boesems. Mannen met lang haar, vrouwen met kort haar, stoere gezichten bij vrouwen, engelachtigheid bij mannen. Nooit lippenstift of mascara, nooit naar de kapper. Geen hoge hakken, geen rokken. Ik begreep maar niet hoe mannen verliefd werden op mannelijk ogende vrouwen. Het werkte wel bevrijdend voor mijn beeld van het vrouwzijn. Ik gooide dan ook spoedig al mijn schoonheidsattributen over de heg en ging als een Nederlandse: kort haar, slobbertrui en joggingbroek, platte schoenen, onopgemaakt. Ik zag er niet uit. De Nederlandse vrouwen wel – die bleven oogverblindend mooi in al hun mannelijke eenvoud.

In die hoogtijdagen van de macrobiotiek en de biologische dynamica was het übergezonde eten bij hen thuis niet te vreten. Als ik uitgenodigd was nam ik dan ook geld mee: voor een patatje op de weg terug. Ze waren dan ook niet dik, nee. Lang en dun. Gebogen, om hun hoofd dichter bij het centrum der aarde te brengen. Benen zonder einde, waarover ze niet leken te weten wat ze ermee aanmoesten: ledematen met vaak ongecontroleerde bewegingen, die zomaar wegschoten alsof de Nederlander een zachte schop gaf aan een denkbeeldig object.

Vaak hadden Nederlanders spleetogen, waarachtig waar. Je zou die enkel in Mongoolse of Japanse streken verwachten, maar hier waren ze: dunne strepen van ogen, diep verscholen in hun kassen, boven hoge jukbeenderen. Zou dat door de wind zijn gekomen, die onophoudelijk en eeuwig blies op dit wat groot uitgevallen stuk strand aan de Noordzee? Als het waait doe je immers je ogen dicht, daar heeft de evolutie vast niet overheen kunnen kijken.

Maar wat mij het eerst opgevallen was, waren hun tanden. Nergens had ik zulke lange tanden gezien. Het leken wel paardengebitten. Soms schrok ik ervan, van die tanden. Iemand deed zijn mond open en dan zag je lange witte toetsen die niet leken te eindigen. Een variant bestond ook: die van het lange tandvlees. De combinatie lange tanden en lang tandvlees was dan ook mijn nachtmerrie.

Als zo’n mond zich opende wou ik ergens schuilen.





Dit stukje is eerder op Nurks verschenen

- Aanraders -